CLB Nieuws maart / april 2020

“Dokter, ik ben zwanger (en ik kan niet meer werken)” Met deze mededeling worden onze arbeidsartsen regelmatig geconfronteerd. De arbeidsarts heeft inderdaadeenbelangrijke taak in de begeleiding van zwangere werkneemsters. Hij of zij moet nagaan of de werkneemster nog verder mag werken. En hier situeert zich vaak een misverstand: de arbeidsarts gaat in principe niet na of de zwangere werkneemster nog kan werken. Er is inderdaad een groot verschil tussen deze twee vragen: kan de zwangere werkneemster nog werken, en/of mag ze haar huidige werk nog verder doen. Dit onderscheid bepaalt niet alleen wie verantwoordelijk is voor de aanpak van het probleem, maar ook op welke manier de zwangere vergoed wordt. Indien de arbeidsomstandigheden een risico vormen voor de zwangere zelf of voor haar ongeboren kind, dan zal de vrouw op advies van de arbeidsarts uit het risico moeten verwijderd worden. Tenzij de werkgever een taak zonder risico kan aanbieden, zal de zwangere ten laste van de mutualiteit vallen. De werkgever is voor deze periode geen gewaarborgd loon verschuldigd en de werkneemster krijgt van de mutualiteit een verhoogde tussenkomst (78,237% van het brutodagloon (begrensd tot de loongrens) i.p.v. de normale 60%). Deze tegemoetkoming geldt vanaf de eerste dag van de werkverwijdering tot de 6de week voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Vanaf dit moment gaat de zwangere over naar het ‘gewone’ zwangerschapsverlof. First things first: de risicoanalyse De arbeidswet bepaalt in artikel 41 dat de werkgever een specifieke risicoanalyse moet uitvoeren vanaf het moment dat hij vrouwen in dienst heeft. Met deze risicoanalyse moet hij nagaan of arbeidsomstandigheden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de zwangere werkneemster of voor haar kind, en dit zowel tijdens de zwangerschap als in de periode na de bevalling en tijdens de periode van borstvoeding. De Codex over het Welzijn op het Werk bepaalt dat hij dit in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur moet doen. In de Codex zijn trouwens een ganse reeks agentia, procédés en arbeidsomstandigheden opgenomen waarmee moet rekening gehouden worden. Deze lijst is zoals men dat noemt ‘niet- limitatief’; dit houdt in dat de arbeidsarts eventueel bijkomende risico’s kan opnemen. Op deze lijst vinden we een ganse reeks chemische en biologische agentia, maar ook fysische agentia. Zo mogen zwangeren bijvoorbeeld niet blootgesteld worden aan omgevingswarmte boven de 30°C. Ioniserende straling is om begrijpelijke redenen ook uitgesloten. Wat tillen van lasten betreft spreekt men van ‘het manueel hanteren van lasten gedurende de laatste drie maanden van de zwangerschap’. Omdat deze regel niet verder gespecifieerd is, wordt vaak gebruik gemaakt van de Nederlandse regelgeving (Arbo beleidsregel 1.42.1). Deze hanteert voor de ganse zwangerschap een maximaal gewicht van 10 kg. Vanaf week 20 wordt dit maximum 10 keer per dag een gewicht van meer dan 5 kg en vanaf week 30 maximum 5 keer per dag een gewicht van meer dan 5 kg. De zwangere kan niet verder werken. Een zwangere werkneemster die door gezondheidsklachten, al dan niet gerelateerd aan haar zwangerschap, niet verder kan werken, moet in principe niet bij de arbeidsarts zijn. Het zullen haar behandelende artsen (huisarts, gynaecoloog…) zijn die de aard en de duur van haar arbeidsongeschiktheid vastleggen. Het is in eerste instantie de taak van de controlerend arts (controle op gewaarborgd loon) en later van de adviserend arts van de mutualiteit om hier al dan niet mee akkoord te gaan. Een zwangere met al dan niet uitgesproken ochtendmisselijkheid, een dreigend miskraam, psychische problemen o.w.v. eventuele complicaties… ze horen allemaal tot het werkdomein van hoger vernoemde artsen. In principe is de arbeidsarts in deze gevallen geen betrokken partij. Hetzelfde kan gezegd worden van bekkeninstabiliteit. We vernoemen deze diagnose niet zomaar. Vaak wordt deze conditie immers gebruikt om te argumenteren dat de zwangere niet verder mag werken. Alhoewel deze aandoening de zwangere veel hinder kan bezorgen, en ervoor kan zorgen dat ze haar normale taken niet of moeilijk kan uitvoeren, ligt de oorzaak niet in de arbeidsomstandigheden. Oorzaak en gevolg mogen in deze niet door mekaar gehaald worden. De arbeidsarts kan in dit soort gevallen wel geconsulteerd worden om eventueel aangepast werk te vragen. Indien er geen aangepast werk voorhanden is, valt de zwangere echter terug op het ‘gewone’ systeem van afwezigheid wegens ziekte. De lange duur van het ziekteverlof en de verhoogde tegemoetkoming maken natuurlijk dat men liever ’profylactisch’ verwijderd wordt. 18 Externe Preventie

RkJQdWJsaXNoZXIy MzcyMTQ3